Periode voor de diagnose

 

De diagnose Borderline wordt over het algemeen pas gegeven rond het achttiende levensjaar. Daarvoor kan er wel Borderline in ontwikkeling zijn, maar de persoonlijkheid kan zich nog vormen in deze jaren en bovendien worden Borderline-symptomen snel verward met heftige pubertijdsverschijnselen. Pubers en jongvolwassenen met borderline kunnen zeer agressief zijn, omdat ze het idee hebben dat ze niet gehoord en niet begrepen worden. De diagnose persoonlijkheidsstoornis is daarom niet makkelijk te stellen. Er is een groot overgangsgebied tussen 'normale' en 'pathologische' afwijkingen in het karakter.

 

 

Ook moet zorgvuldig worden gekeken of er niet een andere aandoening aanwezig is. Er bestaat namelijk een grote overlap tussen de verschillende persoonlijkheidsstoornissen. Mensen met persoonlijkheidsproblematiek hebben vaak verschijnselen van verschillende persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast kunnen zich vele andere psychische verschijnselen voordoen, zoals angsten, depressieve klachten, in de war zijn, het horen van stemmen, problemen met het verwerken van schokkende gebeurtenissen uit het verleden en opzettelijke zelfverwonding.

 

Het komt voor dat de stoornis zich eerst presenteert met bijvoorbeeld een eetprobleem of een depressie en dat pas later duidelijk wordt dat het om een borderline stoornis gaat. Daarom hebben de patiënten waarbij de diagnose nog niet is gesteld veel onzekerheid. Ze worden met verschillende ziektebeelden gediagnostiseerd voordat ze daadwerkelijk te weten krijgen dat ze borderline hebben. Ook als de diagnose eenmaal gesteld is, blijkt dat er vaak nog andere psychiatrische aandoeningen kunnen worden vastgesteld, zoals een depressie, angststoornis en posttraumatisch stressstoornis. Echter door praten over de klachten kan de cliënt met borderline zichzelf beter leren kennen, waardoor de toekomst wat minder uitzichtloos kan worden. Hiervoor wordt steeds meer aandacht aan borderline besteed binnen de psychiatrie, hulpverlening en ook via lotgenotencontact.

 

Bij de diagnostisering van borderline moet in gedachte worden gehouden dat de hulpvraag van cliënten zelden naar persoonlijkheidsproblemen verwijst, ook al zijn deze wel degelijk aanwezig. De hulpverlener moet proberen de eventuele relatie tussen klachten en persoonlijkheid bespreekbaar te maken. Hiervoor is een hoog niveau van professionaliteit nodig maar ook algemene communicatieve vaardigheden. Deze vaardigheden kunnen aangeleerd worden. De hulpverlener dient bij indicatiestelling en zorgtoewijzing patiëntvoorkeuren mee te wegen (symptomen van een persoonlijkheidsstoornis, 2015) (borderline persoonlijkheidsstoornissen, 2015) (ggz richtlijnen, 2015) (Borderline- Hulpgroep, 2015).